zaterdag 18 september 2010

Opdat wij weten en nooit vergeten

“Dat is toch niet echt gebeurd?” vroeg ze met grote ogen aan mijn moeder.

Op een van de familietripjes naar Italië ging het boek van hand tot hand. Haar naam was Sarah van Tatiana de Rosnay, over de verschrikkingen van de joodse razzia’s en concentratiekampen. Een indrukwekkend boek, aldus velen.

Mijn oudtante is geboren in 1929. Ze werd elf in het jaar dat de Tweede Wereldoorlog uitbrak en was vijftien toen zij in het zuiden van Nederland op 18 september de bevrijding vierde. Ze was bij de oorlog, zoals Anne Frank bij de oorlog was. Jong maar oud genoeg om te zien, te voelen, te begrijpen wat er om je heen gebeurt.

En ook gedurende de 65 jaar nadien is de oorlog niet uit ons geheugen verdwenen. We vertellen het onze kinderen op school, herdenken de slachtoffers en vieren onze vrijheid. We weten. Allemaal.

Ik heb de oorlog – goddank – niet meegemaakt. Bovendien hou ik veel van mijn lieve oudtante. Moet ik zwijgen of schrijven? Het kost me moeite en ik neem het risico geschrapt te worden als familielid. En toch.

“Dat is toch niet echt gebeurd, met die concentratiekampen enzo?” vroeg mijn oudtante.
“Ja tante,” antwoordde mijn moeder, “dat is echt zo gegaan.”

Geschrapt worden als mens wegens je afkomst, religie of kleur weegt oneindig veel zwaarder. Opdat wij weten en nooit vergeten.

zondag 12 september 2010

Nieuwerwetsigheden

Met tegenzin schuifelde ze de kamer van de promovendi binnen. Het was onacceptabel dat ze de jonkies van haar afdeling een vraag zou stellen, maar het moest. Ze had een serieus probleem met haar nieuwerwetsigheid.

De jonge promovenda zat te werken en had haar oordopjes in het beeldscherm geprikt.
“Ben jij eh… aangesloten op het systeem?” vroeg de hoogleraar Ingewikkelde Poëzie.
“Huh? O, hoi. Nee, ik luister muziek,” antwoordde ze.
Daar stond de hoogleraar onhandig te dralen met haar telefoon en adapter.

“Zoek je stroom?” vroeg de promovenda.
“Ja, nee…” mompelde ze, kijkend naar de stekkerdoos die naast het bureau van de promovenda lag, “nee, nee, deze telefoon moet je opladen met een stopcontact dat in de muur zit, niet met zo’n kastje aan een kabel op de grond. Maarre, mijn telefoon doet het niet, hij is steeds leeg.”
“Zal ik even kijken? Misschien zit de accu niet goed in je telefoon.”
De hoogleraar keek de promovenda wantrouwend aan. Dat ze haar telefoon in handen van die griet zou geven, ging haar te ver.
“Nee… nee… ik denk dat ik er maar mee naar de winkel ga,” en met het zweet op haar voorhoofd verdween ze uit de kamer.

‘s Anderendaags beende de hoogleraar de promovendikamer binnen. Haar vertwijfeling was volledig vervangen door haar vertrouwde hooghartigheid.
“Luister,” zei ze tegen de promovenda, “ik ben met mijn telefoon naar de winkel geweest. En dat je het weet voor de volgende keer: het was dus niet de accu. Het was de batterij.”

(met dank aan mijn ooggetuige)

donderdag 9 september 2010

Te vroeg

'Hij werd slechts 38'

Je leest het in de rouwadvertenties. Vreselijk. Iemand die jong sterft en een gezin, ouders en vele dierbaren in ontroostbaar verdriet achterlaat.

'Ze mocht maar 67 jaar worden'

Het stond in de krant. Echt waar. 'Maar 67'. En dat is nog veel erger.

Als ik later doodga, is dat nooit te vroeg. Versta me wel, ik hou van het leven. Het liefst word ik honderd en aan het einde van die honderd jaar zou ik mezelf opnieuw een leven toewensen. Maar misschien word ik geen honderd, of zelfs geen vijftig of misschien ga ik morgen dood. Dan is dat mijn leven en dat is goed.

Mijn leven is van mij. Niemand anders mag oordelen over de duur van mijn leven in termen van 'slechts', 'maar' of 'te'. Ik ben dankbaar voor de tijd die ik krijg. Mocht ik snel doodgaan en je zet dat in de krant, schrijf dan alsjeblieft niet dat het te vroeg is. Denk liever nog een keer aan me en weet dat ik jou ook mis.

dinsdag 7 september 2010

Appeltaart

We zaten tegenover elkaar aan de leestafel van een grand café. Hij las Psychologie Magazine, ik wachtte op mijn afspraak.
"Hebt u quiche?" vroeg hij aan de juffrouw.
"Nee, wel taart." antwoordde zij.
Hij staarde naar de kaart. Op deze druilerige dinsdagmiddag had hij wat lekkers bij zijn thee verdiend. Juist toen ik opkeek uit mijn krant, keek hij me vragend aan:
"Appeltaart of kersen?"
"Moet u mij niet aankijken," zei ik. Hij beantwoordde mijn blik met een grote lach.
"Twee appeltaart juffrouw, met slagroom."