Vijf december, drie havo, wiskunde. Ik zat vooraan en had de ideale afleidingsmanoeuvre gevonden om vooral maar zo weinig mogelijk wiskunde te krijgen. Vragen stellen. Aan de wiskundeleraar.
Dat vond de ouwe lobbes wel prima. Ook hij beleefde niet zijn finest hour voor een klas met 25 opgeschoten pubers die elke les over hem heen walsten. 'We krijgen het boek niet uit jongens, daar krijg ik problemen mee. We moeten nu toch iets gaan doen'. En even gemakkelijk wisten we zijn les te weer naar onze hand te zetten.
'Wat gaat u aan uw vrouw geven?' vroeg ik.
'Een keukenklok'.
Lekker praktisch. Met cijfers. Echt een cadeau van een wiskundeleraar. De romanticus.
'O en hebt u daar al een gedicht bij gemaakt?'
'Nee, nee, ik kan niet dichten. Ik heb nog nooit een Sinterklaasgedicht voor mijn vrouw geschreven.'
'Zal ik het dan schrijven?'
Een kleine aarzeling in zijn ogen. Maar het was te laat. Mijn rijmschema's draaiden al op volle toeren. Onder de voorwaarde dat ik die les niet hoefde op te letten, schreef ik een gedicht voor de vrouw van de wiskundeleraar.
'Maar niet vertellen hoor, daar krijg ik problemen mee.'
Aan het einde van de les leverde ik een Sinterklaasgedicht af van anderhalve pagina vol persoonlijke loftuitingen over de vrouw van de wiskundeleraar. Ik drukte hem op het hart het gedicht nog wel even in zijn eigen handschrift over te schrijven en vooral niet tegen zijn vrouw te zeggen dat een leerling het geschreven had.
Zes december, wiskunde.
'En meneer, hebt u een leuke Sinterklaas gehad?'
'Ze pinkte een traantje weg, zo mooi vond ze het gedicht.'
De wiskundeleraar en zijn keukenklok. Hij beleefde zijn finest 5 december in jaren.