Dat was niet het stuur van een meisje, zag ik toen ik opkeek. Een man van rond de vijftig, zijn kalende hoofd met de laatste wapperkrul bedekt, stapte af. Zijn broek was van stuit tot kruis gescheurd maar dat gaf niet. Zijn onderbroek had ongeveer dezelfde beige kleur. Voorzichtig pakte hij de versgeplukte klaprozen van zijn stuur en liep op Maria af. Zo stond hij een tijdje met haar te buurten. Zelf kwam ik niet verder dan mijn bidon over de pot slaphangende viooltjes leeg te gieten en ging voort.
Het beeld van haar daar dood voor de kachel, stond een week lang op mijn netvlies. Een filter tussen mij en de rest van de wereld. Haar broer speelde orgel op haar uitvaart. Toen ik hem bij de cake vertelde dat Ria zo van klassiek hield, onderdrukte hij zijn tranen. Nooit hadden haar broers en zussen haar echt gekend. Kindertehuiskinderen van een kille vader die in de oorlog vocht.
Thuis zocht ik het liedje op dat me op mijn steptocht vergezeld had. Het was Cis Verdonk van Gerard van Maasakkers, besefte ik.
Ik heb de bloemenman niet gezegd dat klaprozen meteen verwelken als ze eenmaal uit het veld geplukt zijn. Moge Maria - of zijn buurvrouw - over hem waken als hij ooit zijn laatste adem uitblaast.