Met tegenzin schuifelde ze de kamer van de promovendi binnen. Het was onacceptabel dat ze de jonkies van haar afdeling een vraag zou stellen, maar het moest. Ze had een serieus probleem met haar nieuwerwetsigheid.
De jonge promovenda zat te werken en had haar oordopjes in het beeldscherm geprikt.
“Ben jij eh… aangesloten op het systeem?” vroeg de hoogleraar Ingewikkelde Poëzie.
“Huh? O, hoi. Nee, ik luister muziek,” antwoordde ze.
Daar stond de hoogleraar onhandig te dralen met haar telefoon en adapter.
“Zoek je stroom?” vroeg de promovenda.
“Ja, nee…” mompelde ze, kijkend naar de stekkerdoos die naast het bureau van de promovenda lag, “nee, nee, deze telefoon moet je opladen met een stopcontact dat in de muur zit, niet met zo’n kastje aan een kabel op de grond. Maarre, mijn telefoon doet het niet, hij is steeds leeg.”
“Zal ik even kijken? Misschien zit de accu niet goed in je telefoon.”
De hoogleraar keek de promovenda wantrouwend aan. Dat ze haar telefoon in handen van die griet zou geven, ging haar te ver.
“Nee… nee… ik denk dat ik er maar mee naar de winkel ga,” en met het zweet op haar voorhoofd verdween ze uit de kamer.
‘s Anderendaags beende de hoogleraar de promovendikamer binnen. Haar vertwijfeling was volledig vervangen door haar vertrouwde hooghartigheid.
“Luister,” zei ze tegen de promovenda, “ik ben met mijn telefoon naar de winkel geweest. En dat je het weet voor de volgende keer: het was dus niet de accu. Het was de batterij.”
(met dank aan mijn ooggetuige)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten